Tekening Hendrick Goltzius 1558 - 1617
Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: "Heer, Heer, één ogenblik!
Mijn woning in: "Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!" –
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!" –
Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
"Waarom," zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
"Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?"
"Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?"
Glimlachend antwoordt hij: "Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan,
Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."
Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."
P.N. van Eyck (1887 – 1954)
‘De tuinman en de Dood’ is waarschijnlijk één van de meeste gekende gedichten uit de Nederlandse literatuur. Over de herkomst en de originaliteit er van is er ook al het nodige geschreven en opgezocht. De auteur Herman Franke (1948) heeft de speurtocht naar de bron van het gedicht beschreven in zijn boek "De tuinman en de dood van Diana", in 1999uitgegeven bij Podium.
Pieter Nicolaas van Eyck (1 oktober1887, Breukelen - 10 april1954, Wassenaar- Nederlandsdichteren criticus), zou plagiaat hebben gepleegd door het te vertalen van een Franstalige versie van Jean Cocteau, zonder diens naam te vermelden. Hieronder de originele versie uit de roman ‘Le Grand Ecart’, van Cocteau, die 3 jaar voor het uitbrengen van het gedicht verscheen:
Un jeune jardinier persan dit à son prince: “J’ai rencontré la Mort ce matin. Elle m’a fait un geste de menace. Sauve-moi! Je voudrais être par miracle, à Ispahan ce soir.”
Le bon prince prête ses chevaux. L’après-midi, ce prince rencontre la Mort. “Pourquoi lui demande-t-il avez-vous fait ce matin, à notre jardinier, un geste de menace?”
“Je n’ai pas fait un geste de menace,” répond-elle, “mais un geste de surprise. Car je le voyais loin d’Ispahan ce matin et je dois le prendre à Ispahan ce soir.”
Jean Cocteau
Of men echt van plagiaat kan spreken is nog de vraag, want ook Cocteau heeft het verhaal ‘geleend’. Varianten van dit verhaal komen voor in heel wat middeleeuwse parabels geschreven door islamitische soefi’s. De meest bekende versie uit die periode is die van de schrijver Roemi (1207-1273). Deze versie, te vinden in het Korancommentaar Masnavi-i Ma'navi, vertelt hoe Sulayman (koning Salomo) in zijn paleis (in Jeruzalem) een dienaar ontvangt die zegt de doodsdemon Azraëlte hebben ontmoet en vraagt te mogen vluchten naar India, waarna Sulayman van Azraël verneemt dat hij diens dienaar in India moest halen.
De oudste versie van het verhaal is de Babylonische Talmoed, waarin koning Salomoeen gesprek heeft met de Engel des Doods, die twee van Salomo's klerken zegt te komen halen. Salomo, die in de Joodsetraditie al eerder een reputatie had verworven als magiër, beveelt daarop enkele geesten om het tweetal in veiligheid te brengen in het land Luz. De volgende dag komt de Dood Salomo lachend tegemoet, omdat de koning zijn dienaren heeft gezonden naar de plaats waar de Engel des Doods ze moest afhalen.
Een moderne variant is dan weer te vinden in het stripverhaal Persepolis van Marjane Satrapi. Maar ook in de Nederlandse literatuur vind men verschillende varianten (parodieën) op het gedicht, waarvan ik persoonlijk die van Kees Stip de sterkste vind:
‘Ja,’ zei de dood, ‘ik heb het ook gelezen:
P.N. van Eyck, de tuinman en de dood.
De tuinman die zijn noodlot niet ontvlood
Doordat hij vluchtte waar ik ook moest wezen.
Toen kon je nog voor iemand in zijn nood
De vrees voor de verdoemenis ontvlezen
En zo hem van zijn zenuwen genezen.
Maar tegenwoordig werk ik in het groot.
Bij stoeten haal ik blozend haast van schaamte
Mensen en kinderen zo ondervoed
Dat ik gewoonweg twee keer kijken moet.
Zo mager zie je zelden een geraamte.
Ze voelen al geen angst meer en geen pijn.
Ha, denken ze, daar heb je dikke Hein.’
Kees Stip
P.N. van Eyck, de tuinman en de dood.
De tuinman die zijn noodlot niet ontvlood
Doordat hij vluchtte waar ik ook moest wezen.
Toen kon je nog voor iemand in zijn nood
De vrees voor de verdoemenis ontvlezen
En zo hem van zijn zenuwen genezen.
Maar tegenwoordig werk ik in het groot.
Bij stoeten haal ik blozend haast van schaamte
Mensen en kinderen zo ondervoed
Dat ik gewoonweg twee keer kijken moet.
Zo mager zie je zelden een geraamte.
Ze voelen al geen angst meer en geen pijn.
Ha, denken ze, daar heb je dikke Hein.’
Kees Stip
Ook op mij had het gedicht destijds een grote invloed – het was zowat het eerste gedicht dat mij meteen helemaal aansprak en mij zeker ook mee aanzette om zelf te gaan dichten. In 1994 schreef ik er een ‘antwoordgedicht’ op, waarmee ik dan ook graag afsluit:
De Meester Sprak !
(zeer vrij naar P.N. Van Eyck)
Ik wou een afspraak met de Dood
maar die is richting Ispahaan
een tuinman achterna gegaan
die, voor wat ik zo wilde vlood
hoezeer ik ook mijn leven bood
er was geen overtuigen aan
hij plaatste mij zelfs achteraan
de bleke had aan mij geen noodik vroeg hem waarom ik dan niet
en hij, die niet wil, dan weer welverdwijnen mag uit deze hel
terwijl hij zijn bureau verliet
riep hij: “Hier discuteert men nietIK bepaal de regels van het spel!”
© bert deben
Antwerpen, donderdag 24 maart 1994..
0 comments:
Post a Comment